Het aftreden van koning Albert II kwam niet helemaal als een
verrassing. De vele schandalen waarin de Koninklijke familie de voorbije
maanden verzeild geraakte deden vermoeden dat een troonsafstand steeds
waarschijnlijker werd. Met het aantreden van kroonprins Filip is er echter
weinig ruimte voor enthousiasme: het gezicht verandert, het feodale instituut
blijft bestaan.
We zullen ons de komende weken
mogen schrap zetten tegenover alle Disney-achtige propaganda rond het
koningshuis waarmee de traditionele media ons rond de oren zullen slaan. Welke
gekroonde hoofden worden uitgenodigd voor de kroning van Filip, welke kleur zal
het kleedje van prinses Elizabeth zijn, welke hoed zal koningin Fabiola dragen,
etc.: de kranten zullen snel gevuld zijn.
Als socialisten koesteren we deze
romantische gevoelens voor de monarchie niet. Voor ons is het Belgisch
koningshuis in de eerste plaats een hopeloos verouderd instituut, een antiek
relikwie uit de feodale maatschappij, opgepoetst en aangepast aan het
kapitalisme om de belangen en privileges van de kapitalistische elite te helpen
verdedigen, in veel gevallen het meest reactionaire deel van die elite.
De Belgische monarchie: een creatie van de burgerij en het imperialisme
De installatie van het Belgisch
koningshuis was het resultaat van een akkoord tussen de Belgische burgerij en
de belangrijkste imperialistische grootmachten in Europa. Na het congres van
Wenen in 1815 vormde België het meest zuidelijke deel van het Verenigd
Koninkrijk der Nederlanden. België was ook veruit het meest geïndustrialiseerde
deel van dat koninkrijk, en kende al vroeg een vrij omvangrijke industriële
arbeidersklasse. Het ongenoegen over het autoritaire en elitaire beleid,
gekoppeld aan de absolute miserie waarin de meeste arbeiders in die tijd
moesten leven, zorgde in de jaren ’20 van de 19de eeuw tot een hele reeks van
protesten en spontane acties, die in 1830 uiteindelijk uitmondden in een
massale opstand. Arbeiders kwamen massaal de straat op, bezetten fabrieken en
openbare gebouwen, en wisten de Nederlandse troepen in Brussel uit de stad te
verdrijven. De opstandelingen inspireerden zich op de Franse revolutie uit
1789: Franse vlaggen verschenen overal in het straatbeeld, en de Marseillaise
weergalmde doorheen de arbeiderswijken.
De Belgische burgerij was de
opstand in eerste instantie niet goed gezind, maar begreep al snel dat ze de
beweging zelf in handen moest nemen om haar eigen positie te kunnen handhaven.
Burgermilities werden opgericht om de opstand onder controle te krijgen, en de arbeidersopstand
werd omgevormd tot een nationale onafhankelijkheidsstrijd. De burgerij deed
enkel symbolische toegevingen aan de beweging: zo werd de traditionele
Brabantse horizontale driekleur 90° gedraaid om meer te lijken op de Franse
vlag, een revolutionair symbool in de vroege 19de eeuw, maar het gebrek aan een
onafhankelijke politieke organisatie van de arbeidersklasse maakte dat de
Belgische burgerij de zaakjes al gauw stevig in handen had.
In de eerste maanden na de
opstand was België een republiek, bestuurd door een grondwetgevende
vergadering: het Nationaal Congres. De Belgische burgerij bleek echter al snel
te zwak om haar eigen boontjes te doppen: een inval van het Nederlandse leger
kon uiteindelijk enkel afgewend worden door militaire tussenkomst vanuit
Frankrijk. Wanhopig op zoek naar buitenlandse steun kwamen ze onder meer in de
open armen van de rijke bankiersfamilie Rothschild terecht. De Rothschilds
waren meer dan bereid een handje toe te steken: de rijke ertsvelden in België
beloofden interessante investeringsmogelijkheden, maar de bankiers stelden wel
een aantal voorwaarden. Eén daarvan was de installatie van een stabiele
monarchie die de belangen van het grootkapitaal moest kunnen verdedigen. De
Rothschilds waren zelfs zo vrij hun eigen kandidaat-koning naar voren te
schuiven: Leopold van Saxen-Coburg-Gotha, een werkloze edelman die zijn tijd
verdeelde tussen het Engelse hof van koningin Victoria, en de gokhuizen in
Londen. Leopold zelf zat niet te wachten op een koningsbaantje in wat hij een
“miezerig landje met middelmatige politici en miserabel weer” noemde, maar had
zich door zijn gokverslaving zo diep in de schulden gewerkt, dat hij wel
verplicht was om de job aan te nemen: de Rothschilds waren immers bereid zijn
schulden af te betalen als hij naar Brussel zou gaan. Koning Leopold I zou
echter de rest van zijn leven blijven klagen over de situatie: het
oorspronkelijke paleis was te klein en te vuil, en hij vond dat de Belgische
grondwet hem te weinig macht toedeelde.
De autoritaire tradities van de Saxen-Coburgs
Dit soort autoritaire
grootheidswaanzin zou de Saxen-Coburgs blijkbaar in de genen blijven zitten,
ook na generaties van adellijke inteelt. Leopold II werd internationaal bekend
als de "Slachter van Congo", ontelbare inwoners van het
Centraal-Afrikaanse land verloren een hand of hun leven in opdracht van de
koning, die persoonlijk eigenaar was van de gigantische Vrijstaat Congo.
Grondstoffen en rijkdommen werden massaal uit het land geplunderd, en met de
opbrengst bouwde hij megalomane prestigeprojecten die Brusselse burgerij
moesten laten dromen dat ze konden wedijveren met hun Parijse klassegenoten.
Koning Albert I gebruikte zijn autoriteit om tijdens de Eerste Wereldoorlog
honderdduizenden jonge arbeiders in de gruwel van de loopgraven te jagen,
terwijl hijzelf, op veilige afstand van het strijdgewoel, werkte aan zijn imago
van "Ridder-Koning". Leopold III had meer dan oppervlakkige
sympathieën voor de autoritaire ideeën van het fascisme, en beleefde relatief
comfortabele oorlogsjaren als verdacht meegaande "gijzelaar" van de
nazi's tijdens de tweede wereldoorlog.
De extreem autoritaire en
oerconservatieve denkbeelden van de koninklijke familie (denk maar aan de
crisis die Boudewijn in 1993 veroorzaakte door te weigeren zijn handtekening te
plaatsen onder de abortuswet) zorgden meermaals voor diepe confrontaties tussen
de Belgische arbeidersklasse en de monarchie. Het hoogtepunt van die
confrontaties was de “Koningskwestie” na de Tweede Wereldoorlog. Koning Leopold
III wilde na de oorlog vrolijk terug keren uit "oorlogsvakantie",
maar werd geconfronteerd met één van de grootste protestbewegingen uit de
geschiedenis van de arbeidersbeweging: veel arbeiders vonden het onaanvaardbaar
dat de koning tijdens de oorlog vrolijk op de thee ging bij Hitler, en daarna
in relatief comfortabele omstandigheden in “ballingschap” was gegaan. Deze luxe
stond in fel contrast met de ontberingen van de bezetting, en de risico’s die
tienduizenden verzetslieden al die jaren hadden gelopen. De "Koningskwestie" werd
uiteindelijk "opgelost" door de troonsafstand van Leopold ten
voordele van zijn oudste zoon Boudewijn. Een aantal medestanders van de
autoritaire koning uitte hun frustraties over de situatie door enkele weken
later de communistische politicus Julien Lahaut te vermoorden, omdat hij
tijdens de eedaflegging van koning Boudewijn in het parlement de gevoelens van zovele
arbeiders uitdrukte door "Vive la République" te roepen.
Autoriteit van de monarchie onder druk
Meermaals werd de monarchie door
de Belgische burgerij als symbool naar voren geschoven van het status-quo in
het land. Vaak poogt men deze rol progressief voor te stellen als "de
monarchie als behoeder van de eenheid van België", maar in realiteit
speelde de koning vooral een rol als verdediger van de elite in de
maatschappij. Tijdens de Witte Woede in de nasleep van de Dutroux-affaire in
1996 werd de koning ingezet om het diepgeworteld maatschappelijk ongenoegen af
te leiden, en er alle politieke inhoud die het systeem in zijn geheel in vraag
stelde weg te duwen. Telkens wanneer een politieke crisis de autoriteit van de
traditionele partijen aantast, werd het moreel gezag van de koning uitgespeeld
om dat vertrouwen te herstellen.
De voorbije jaren en maanden is
dat moreel gezag door een heel aantal schandalen zwaar op de proef gesteld. In
tijden van crisis stellen steeds meer mensen zich de vraag bij de hoge kost van
monarchie, de royale dotaties en de spilzucht op kosten van de gemeenschap. De
koninklijke familie leeft een leven van luxe, paleizen, dure wagens, jachten en
privé-vliegtuigen, terwijl de meerderheid van de bevolking haar levensstandaard
systematisch ziet aangevallen worden door nieuwe besparingen van de regering.
Er zijn ook bedenkelijke financiële constructies die verschillende leden van de
koninklijke familie hebben opgezet: de “Stichtingen” van prins Laurent of van
koningin Fabiola, die op zoek ging naar constructies om erfenisrechten te
ontduiken. De voorbije weken kwam bij al die schandalen ook nog eens de hele
kwestie rond Delphine Boël bij, de onwettige dochter van koning Albert II. De
halsstarrige, egoïstische en hardvochtige houding van de koning heeft er voor
gezorgd dat de vorst bij velen heel wat respect verloren heeft. Vermoedelijk
zullen er de komende weken enthousiaste pogingen ondernomen worden om een
sprookjessfeer te creëren rond het koningshuis om dat gezag terug te
herstellen.
Als socialisten zijn we voor de
afschaffing van de monarchie. We gaan echter verder dan een burgerlijk
republicanisme. We hebben bijvoorbeeld geen enkele illusie in een burgerlijke
republiek, gelijk op welke manier zo’n president dan mag verkozen worden. Wij
komen op voor een democratisch socialistische republiek: een maatschappij
waarin de financiële sector, openbare diensten en de belangrijkste bedrijven
onder democratische controle staan van de bevolking, en waarin de rijkdom die
geproduceerd wordt ten dienst kan staan van de behoeften van iedereen. De
privileges van de monarchie hebben in zo’n maatschappij geen plaats, evenmin
als het winstbejag van de kapitalistische elite in deze maatschappij.