woensdag 3 juli 2013

Weg met de monarchie, voor een democratisch socialistische republiek!



Het aftreden van koning Albert II kwam niet helemaal als een verrassing. De vele schandalen waarin de Koninklijke familie de voorbije maanden verzeild geraakte deden vermoeden dat een troonsafstand steeds waarschijnlijker werd. Met het aantreden van kroonprins Filip is er echter weinig ruimte voor enthousiasme: het gezicht verandert, het feodale instituut blijft bestaan. 

We zullen ons de komende weken mogen schrap zetten tegenover alle Disney-achtige propaganda rond het koningshuis waarmee de traditionele media ons rond de oren zullen slaan. Welke gekroonde hoofden worden uitgenodigd voor de kroning van Filip, welke kleur zal het kleedje van prinses Elizabeth zijn, welke hoed zal koningin Fabiola dragen, etc.: de kranten zullen snel gevuld zijn.

Als socialisten koesteren we deze romantische gevoelens voor de monarchie niet. Voor ons is het Belgisch koningshuis in de eerste plaats een hopeloos verouderd instituut, een antiek relikwie uit de feodale maatschappij, opgepoetst en aangepast aan het kapitalisme om de belangen en privileges van de kapitalistische elite te helpen verdedigen, in veel gevallen het meest reactionaire deel van die elite.

De Belgische monarchie: een creatie van de burgerij en het imperialisme

De installatie van het Belgisch koningshuis was het resultaat van een akkoord tussen de Belgische burgerij en de belangrijkste imperialistische grootmachten in Europa. Na het congres van Wenen in 1815 vormde België het meest zuidelijke deel van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. België was ook veruit het meest geïndustrialiseerde deel van dat koninkrijk, en kende al vroeg een vrij omvangrijke industriële arbeidersklasse. Het ongenoegen over het autoritaire en elitaire beleid, gekoppeld aan de absolute miserie waarin de meeste arbeiders in die tijd moesten leven, zorgde in de jaren ’20 van de 19de eeuw tot een hele reeks van protesten en spontane acties, die in 1830 uiteindelijk uitmondden in een massale opstand. Arbeiders kwamen massaal de straat op, bezetten fabrieken en openbare gebouwen, en wisten de Nederlandse troepen in Brussel uit de stad te verdrijven. De opstandelingen inspireerden zich op de Franse revolutie uit 1789: Franse vlaggen verschenen overal in het straatbeeld, en de Marseillaise weergalmde doorheen de arbeiderswijken. 

De Belgische burgerij was de opstand in eerste instantie niet goed gezind, maar begreep al snel dat ze de beweging zelf in handen moest nemen om haar eigen positie te kunnen handhaven. Burgermilities werden opgericht om de opstand onder controle te krijgen, en de arbeidersopstand werd omgevormd tot een nationale onafhankelijkheidsstrijd. De burgerij deed enkel symbolische toegevingen aan de beweging: zo werd de traditionele Brabantse horizontale driekleur 90° gedraaid om meer te lijken op de Franse vlag, een revolutionair symbool in de vroege 19de eeuw, maar het gebrek aan een onafhankelijke politieke organisatie van de arbeidersklasse maakte dat de Belgische burgerij de zaakjes al gauw stevig in handen had. 

In de eerste maanden na de opstand was België een republiek, bestuurd door een grondwetgevende vergadering: het Nationaal Congres. De Belgische burgerij bleek echter al snel te zwak om haar eigen boontjes te doppen: een inval van het Nederlandse leger kon uiteindelijk enkel afgewend worden door militaire tussenkomst vanuit Frankrijk. Wanhopig op zoek naar buitenlandse steun kwamen ze onder meer in de open armen van de rijke bankiersfamilie Rothschild terecht. De Rothschilds waren meer dan bereid een handje toe te steken: de rijke ertsvelden in België beloofden interessante investeringsmogelijkheden, maar de bankiers stelden wel een aantal voorwaarden. Eén daarvan was de installatie van een stabiele monarchie die de belangen van het grootkapitaal moest kunnen verdedigen. De Rothschilds waren zelfs zo vrij hun eigen kandidaat-koning naar voren te schuiven: Leopold van Saxen-Coburg-Gotha, een werkloze edelman die zijn tijd verdeelde tussen het Engelse hof van koningin Victoria, en de gokhuizen in Londen. Leopold zelf zat niet te wachten op een koningsbaantje in wat hij een “miezerig landje met middelmatige politici en miserabel weer” noemde, maar had zich door zijn gokverslaving zo diep in de schulden gewerkt, dat hij wel verplicht was om de job aan te nemen: de Rothschilds waren immers bereid zijn schulden af te betalen als hij naar Brussel zou gaan. Koning Leopold I zou echter de rest van zijn leven blijven klagen over de situatie: het oorspronkelijke paleis was te klein en te vuil, en hij vond dat de Belgische grondwet hem te weinig macht toedeelde.

De autoritaire tradities van de Saxen-Coburgs

Dit soort autoritaire grootheidswaanzin zou de Saxen-Coburgs blijkbaar in de genen blijven zitten, ook na generaties van adellijke inteelt. Leopold II werd internationaal bekend als de "Slachter van Congo", ontelbare inwoners van het Centraal-Afrikaanse land verloren een hand of hun leven in opdracht van de koning, die persoonlijk eigenaar was van de gigantische Vrijstaat Congo. Grondstoffen en rijkdommen werden massaal uit het land geplunderd, en met de opbrengst bouwde hij megalomane prestigeprojecten die Brusselse burgerij moesten laten dromen dat ze konden wedijveren met hun Parijse klassegenoten. Koning Albert I gebruikte zijn autoriteit om tijdens de Eerste Wereldoorlog honderdduizenden jonge arbeiders in de gruwel van de loopgraven te jagen, terwijl hijzelf, op veilige afstand van het strijdgewoel, werkte aan zijn imago van "Ridder-Koning". Leopold III had meer dan oppervlakkige sympathieën voor de autoritaire ideeën van het fascisme, en beleefde relatief comfortabele oorlogsjaren als verdacht meegaande "gijzelaar" van de nazi's tijdens de tweede wereldoorlog.

De extreem autoritaire en oerconservatieve denkbeelden van de koninklijke familie (denk maar aan de crisis die Boudewijn in 1993 veroorzaakte door te weigeren zijn handtekening te plaatsen onder de abortuswet) zorgden meermaals voor diepe confrontaties tussen de Belgische arbeidersklasse en de monarchie. Het hoogtepunt van die confrontaties was de “Koningskwestie” na de Tweede Wereldoorlog. Koning Leopold III wilde na de oorlog vrolijk terug keren uit "oorlogsvakantie", maar werd geconfronteerd met één van de grootste protestbewegingen uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging: veel arbeiders vonden het onaanvaardbaar dat de koning tijdens de oorlog vrolijk op de thee ging bij Hitler, en daarna in relatief comfortabele omstandigheden in “ballingschap” was gegaan. Deze luxe stond in fel contrast met de ontberingen van de bezetting, en de risico’s die tienduizenden verzetslieden al die jaren hadden gelopen.  De "Koningskwestie" werd uiteindelijk "opgelost" door de troonsafstand van Leopold ten voordele van zijn oudste zoon Boudewijn. Een aantal medestanders van de autoritaire koning uitte hun frustraties over de situatie door enkele weken later de communistische politicus Julien Lahaut te vermoorden, omdat hij tijdens de eedaflegging van koning Boudewijn in het parlement de gevoelens van zovele arbeiders uitdrukte door "Vive la République" te roepen.

Autoriteit van de monarchie onder druk

Meermaals werd de monarchie door de Belgische burgerij als symbool naar voren geschoven van het status-quo in het land. Vaak poogt men deze rol progressief voor te stellen als "de monarchie als behoeder van de eenheid van België", maar in realiteit speelde de koning vooral een rol als verdediger van de elite in de maatschappij. Tijdens de Witte Woede in de nasleep van de Dutroux-affaire in 1996 werd de koning ingezet om het diepgeworteld maatschappelijk ongenoegen af te leiden, en er alle politieke inhoud die het systeem in zijn geheel in vraag stelde weg te duwen. Telkens wanneer een politieke crisis de autoriteit van de traditionele partijen aantast, werd het moreel gezag van de koning uitgespeeld om dat vertrouwen te herstellen.

De voorbije jaren en maanden is dat moreel gezag door een heel aantal schandalen zwaar op de proef gesteld. In tijden van crisis stellen steeds meer mensen zich de vraag bij de hoge kost van monarchie, de royale dotaties en de spilzucht op kosten van de gemeenschap. De koninklijke familie leeft een leven van luxe, paleizen, dure wagens, jachten en privé-vliegtuigen, terwijl de meerderheid van de bevolking haar levensstandaard systematisch ziet aangevallen worden door nieuwe besparingen van de regering. Er zijn ook bedenkelijke financiële constructies die verschillende leden van de koninklijke familie hebben opgezet: de “Stichtingen” van prins Laurent of van koningin Fabiola, die op zoek ging naar constructies om erfenisrechten te ontduiken. De voorbije weken kwam bij al die schandalen ook nog eens de hele kwestie rond Delphine Boël bij, de onwettige dochter van koning Albert II. De halsstarrige, egoïstische en hardvochtige houding van de koning heeft er voor gezorgd dat de vorst bij velen heel wat respect verloren heeft. Vermoedelijk zullen er de komende weken enthousiaste pogingen ondernomen worden om een sprookjessfeer te creëren rond het koningshuis om dat gezag terug te herstellen.

Als socialisten zijn we voor de afschaffing van de monarchie. We gaan echter verder dan een burgerlijk republicanisme. We hebben bijvoorbeeld geen enkele illusie in een burgerlijke republiek, gelijk op welke manier zo’n president dan mag verkozen worden. Wij komen op voor een democratisch socialistische republiek: een maatschappij waarin de financiële sector, openbare diensten en de belangrijkste bedrijven onder democratische controle staan van de bevolking, en waarin de rijkdom die geproduceerd wordt ten dienst kan staan van de behoeften van iedereen. De privileges van de monarchie hebben in zo’n maatschappij geen plaats, evenmin als het winstbejag van de kapitalistische elite in deze maatschappij.

zaterdag 6 april 2013

Over zonnige eilanden en financiële fraude. Welk socialisme voor deze crisis? Deel 1: Cyprus



Hebt u het ook gemerkt? Het duurde even alvorens onze krantencommentatoren begrepen hadden dat er “iets” mis was met het akkoord dat de ministers van financiën in de Eurogroep in de vroege ochtend van zaterdag 16 maart 2013 bereikten. In de eerste instantie was er de euforie over het akkoord: “Cyprus was gered”, de Europese Unie had voor de zesde maal bewezen dat ze de crisis de baas kon. Het was zoals bij de Ronde van Vlaanderen: de eerste reacties van de sportjournalisten op het “billenknijpincident” gingen in de richting van “Sagan is toch een grapjas, hij houdt de moed er in, ondanks het verlies.” Pas nadat het enkele uren boze reacties had geregend over het toch wel onaanvaardbaar seksisme in het gedrag van de jonge wielrenner, werden de commentaren aangepast. Zo ook met Cyprus: eerst was er de euforie, pas veel later kwam er de ontnuchtering.

Er waren nochtans wel wat elementen die wel deden vermoeden dat niet alles in orde was: zo beval de eurogroep de Cypriotische banken meteen om dicht te blijven na de bekendmaking van het akkoord. Bankkantoren bleven dus gesloten, geldautomaten bleven leeg, en online transacties en elektronische betalingen waren onmogelijk, tenminste, in Cyprus zélf, zoals we later zouden leren. Banken die dicht blijven uit angst voor een “bank run”, de laatste keer dat we het zo massaal zagen was in 2001 in Argentinië, toen het land op de rand van de diepste economische afgrond uit haar geschiedenis stond. Niet meteen een teken dus dat alles opgelost was met het akkoord in de eurogroep, wel in tegendeel… 

Duizenden Cyprioten probeerden diezelfde dag tevergeefs geld te bekomen bij hun banken. Eén wanhopige Cyprioot kwam zelfs met een bulldozer aanzetten, klaar om zijn bankkantoor desnoods met brute kracht open te breken. Omstaanders konden hem op het laatste moment tot rede brengen, maar de woede en wanhoop bij de Cyprioten was duidelijk[1]. Die avond was de toon in de media al meteen een stuk anders: bij velen was het doorgedrongen dat het raken aan de banktegoeden van de Cyprioten, vooral dan aan deze van de kleine spaarders, en wel zeer uitzonderlijke daad was. Het voorstel van de eurogroep voorzag immers een éénmalige heffing van 6,75% op de tegoeden onder 100.000€, boven dat bedrag zou zelfs 10% worden afgeroomd. Vooral de heffing op de kleinere spaarders bleek nu plots bijzonder problematisch te zijn…


Paniek als politieke strategie

Waarom was dit zo’n probleem? Burgerlijke commentatoren spraken vooral de vrees uit dat hiermee het “vertrouwen van de kleine spaarders” zou geschaad worden: bij elke redding van een noodlijdende bank werd tot nog toe gegarandeerd dat tegoeden tot 100.000€ veilig waren, en gedekt werden door staatsgaranties. Het snel in beslag nemen van banktegoeden bij een noodoperatie zou betekenen dat niemands geld nog veilig zou zijn. De gevolgen van zo’n situatie zouden niet te overzien zijn: wat zou de reactie zijn van de bevolking zijn als Ierland, Italië, Spanje, Portugal of Griekenland binnenkort nogmaals bij de Trojka moeten langsgaan voor een nieuw reddingsplan? Of wanneer een bank moet gered worden door een nationale overheid, zoals bij Dexia of Fortis gebeurd is? Hoe zeker zouden we dan nog kunnen zijn van onze beperkte spaarcentjes op de bank? Het risico zou groot zijn dat in zo’n situatie de bevolking telkens massaal naar de banken zou hollen om haar geld in veiligheid te brengen. 

Maar ook elders zou zo’n situatie tot protest kunnen leiden: het is immers een slag in het gezicht van al die arbeiders aan wie men jarenlang verteld heeft “het privébezit is heilig”. Hoe moet je een Luikse arbeider nog gaan wijsmaken dat Laksi Mittal nu eenmaal niet kan dwingen om “zijn privé-bezit”, de fabriek in Luik, over te laten aan de overheid, terwijl een Cypriotische arbeider die zijn zuurverdiende spaarcentjes jarenlang trouw op de bank heeft gezet, hier plots 6,75% van zal verliezen, alleen maar omdat zijn bankier achteraf bekeken niet te betrouwen bleek? Zoiets haalt het hele ideologische fundament van het kapitalisme onderuit. 

En dus begon de “Eurogroep” een rondje zwartepiet te spelen. “Neen”, zei de Trojka, “dit plan kwam niet van ons: het zijn de Cyprioten zélf die het hebben voorgesteld, wij dragen geen verantwoordelijkheid.” Al snel bleek dit een leugen te zijn, op 19 maart publiceerde de Maltese minister van financiën, Edward Scicluna, een heel ander relaas: hij bracht uit eerste hand verslag uit van de dramatische vergadering van de eurogroep tijdens die nacht van vrijdag op zaterdag[2], en uit zijn relaas bleek dat het vooral de grote eurolanden waren die de Cyprioten de arm hebben omgewrongen om de deal te aanvaarden, anders was het gedaan met het euro-lidmaatschap voor de eilandstaat. De tactiek die werd toegepast is ook typisch voor de trojka van de EU, IMF en de ECB: een lidstaat in moeilijkheden vraagt steun, maar krijgt die alleen maar in ruil voor een dramatisch besparingsplan, waarbij de bevolking van dat land generaties achteruit wordt geworpen door keiharde besparingen. Het is dus logisch dat de Cypriotische president niet veel zien had de zwartepiet zomaar bij te houden: al snel beweerde hij dat alles de schuld was van de vorige “communistische” AKEL-regering in Cyprus, die het voorgestelde plan zou bedacht hebben. Het is dan ook niet opmerkelijk dat het Cypriotische parlement op dinsdag 19 maart het plan unaniem verwierp: 36 leden stemden voor, 19 onthielden zich, en niemand durfde voor een akkoord te stemmen dat slechts  dagen eerder als het ultieme reddingsplan was bestempeld door de hele politieke klasse.

Het is onmogelijk vandaag te achterhalen wie als eerste met het idee kwam om een heffing door te voeren op de kleine spaartegoeden. Het is goed mogelijk dat de schuldige in het Cypriotische kamp zat, maar we mogen niet vergeten dat de Eurogroep wel voluit akkoord ging: de schuld is dus minstens gedeeld.  Het relaas van minister Scicluna leert ons hoe vooral de Duitse regering aandrong op absolute garanties dat ook Cyprus haar deel van de reddingskost zou betalen, en dat zonder talmen. Het bereikte akkoord leek voor iedereen het best te beantwoorden aan die voorwaarde.


Een tijdbom voor Cyprus

Vanuit het standpunt van de Trojka is het Cypriotische “reddingsplan” ook wel logisch: ondertussen heeft de besparingsdriehoek ook wel al door dat het beslissen van harde besparingen één zaak is, het uitvoeren ervan is een heel andere zaak. Vaak blijkt de arbeidersklasse van het getroffen land iets minder uit makke lammetjes te bestaan dan werd aangenomen of gehoopt. In Griekenland leidde het uiteindelijk tot de wanhoopspoging van voormalig eerste minister Papandreou om na de maandenlange protesten  tegen het besparingsbeleid een referendum voor te stellen. “Ho maar,” riep de Trojka: Papandreou werd geliquideerd, en een onverkozen regering van technocraten bleek de enige manier om de besparingen verder te zetten. Hetzelfde in Italië: zelfs een rechts-autoritair politicus als Berlusconi moest erkennen dat een jarenlange strijd tegen de arbeidsbeweging in zijn land geen evidentie is, en ook hij gooide de handdoek in de ring. De Trojka had de smaak nu toch te pakken, en ook Italië kreeg een onverkozen regering: democratie bleek echt wel een zeer relatief begrip te zijn, daar in Trojkaland. In Spanje zit de elite met een enorm imagoprobleem: corruptieschandalen van het koningshuis tot in de partij van eerste minister Rajoy hebben er voor gezorgd dat de rechtse PP-regering nog maar weinig autoriteit heeft om de besparingen door te voeren. In Portugal lijkt het protest tegen de besparingen ondertussen proporties aan te nemen die doen denken aan de strijd tegen de dictatuur in 1974: Portugese politici worden overal waar ze komen begroet met het lied “Grandola Vila Morena”, een strijdlied uit de Anjerrevolutie. Zó problematisch liggen de besparingen daar, dat zelfs het hooggerechtshof vond dat het genoeg geweest was, en de plannen van de Trojka ongrondwettelijk verklaarde. 

Zo’n getalm zou de Trojka in Cyprus dus niet dulden. De vorige Cypriotische AKEL-regering, onder de “communistische” president Christofias, had  trouwens al veel tijd verloren door niet onvoorwaardelijk akkoord te gaan met de besparingen die de Trojka wilde opleggen. Niet dat AKEL niet akkoord was met het principe van met besparen op kap van de werkende bevolking: ze had tenslotte zelf al een aanval ingezet op de lonen en arbeidsvoorwaarden in het land. Marxisme was voor AKEL al lang verwaterd tot slechts een vage boodschap voor op de 1-meistoet, de rest van het jaar moest er bespaard worden om het kapitalisme te redden. Alleen, AKEL begreep nog net genoeg dat een zwaar besparingsprogramma zoals in Griekenland desastreuze gevolgen zou hebben voor Cyprus, en – misschien nog belangrijker – voor de positie van AKEL zelf[3]. Christofias liet de Trojka dus weten dat hij enkel akkoord zou gaan met “geleidelijke besparingen”, en dus bleven de onderhandelingen maar aanslepen.

De kans is dus groot dat in de bureaus van het IMF en de ECB de champagnekurken geknald hebben toen de rechtse Nicos Anastasiades op 24 februari 2013 de verkiezingen won: zijn partij DISY had immers beloofd om snel tot een akkoord te komen met de Trojka over een reddingsplan voor Cyprus, hoewel hij er ook aan had toegevoegd dat hij geen heffing op spaartegoeden in zijn land zou aanvaarden. Michael Sarris, zijn financiënminister, kreeg de onbenijdenswaardige taak om dát standpunt maar eens te gaan voorleggen aan de Eurogroep… Slechts één nacht was er nodig om de verkiezingsbelofte over de heffing overboord te gooien, en het desastreuze plan voor Cyprus was een feit.

De gebeurtenissen in de weken na het akkoord waren ronduit beschamend voor de EU, het IMF en de Cypriotische regering. Minister voor Financiën Michael Sarris werd in allerijl naar Moskou gestuurd, in de hoop daar op steun te kunnen rekenen. Cyprus had zich de voorbije jaren echter al te veel als belastingsparadijs voor Russische miljardairs geprofileerd, en dus was de wil van de Russische regering om tussen te komen  eerder gering. Rusland zou enkel iets doen voor de eigen bedrijven in Cyprus, maar was niet van plan veel mee te betalen aan een reddingsplan[4].  Uiteindelijk volgde een nieuw akkoord, waarbij de tegoeden tot 100.000€ werden gered, grotere spaarders en speculanten moesten echter het gelag betalen. Laiki Bank, de tweede grootste bank van het land, die virtueel failliet was gegaan na speculatie in Griekenland, wordt opgedoekt, tegoeden boven 100.000€ bij deze bank komen te vervallen[5]. Verder zal Cyprus een beleid voeren van besparingen en belastingsverhogingen, hoewel de deadline voor deze maatregelen wel werd versoepeld[6].


Cyprus: poging tot Trojka-socialisme?

Diegenen die echter dachten dat in Cyprus nu eindelijk toch de superrijken en de speculanten mee zouden mogen opdraaien voor de crisis, waren er aan voor de moeite. De dag nadat het tweede reddingsplan voor Cyprus werd afgesproken, bleek dat de meeste grote speculanten al lang gaan vliegen waren. Terwijl in Cyprus de banken dicht bleven, en het elektronisch betaalverkeer stillag, konden de superrijke speculanten vrolijk naar Londen of Moskou vliegen, om daar in de lokale kantoren van Cypriotische banken hun geld over te laten schrijven naar veiliger oorden. Op het moment dat de Eurogroep besloot tot de ontmanteling van Laiki Bank, waren de kassen van die bank al lang leeggeroofd door de Russische oligarchen. Meer dan 20 miljard hadden zij staan in Cyprus, een derde van de totale banktegoeden in het land, het grootste deel daarvan was nu verdwenen[7].

Terwijl de “gewone” Cyprioten dus 9 dagen lang in het ongewisse bleven over wat er met hun spaartegoeden zou gebeuren, en slechts net voldoende cash geld konden afhalen om te overleven, verdween het geld met miljarden tegelijk naar de off-shorerekeningen van de superrijken. De Trojka had een precies zicht over de tegoeden bij Cypriotische banken, en wist precies hoe ze te blokkeren, maar liet na om de achterdeur te sluiten voor de rijkste speculanten. Was het complete incompetentie, of was het een bewuste nalatigheid om de elite opnieuw de dans te laten ontspringen: onmogelijk te zeggen. Eén ding is duidelijk: het zullen opnieuw de Cypriotische en Europese arbeidersklasse zijn die zullen opdraaien voor deze crisis. Diegenen die ze veroorzaakten door onverantwoorde speculatie, zijn al lang gaan vliegen.

De situatie in Cyprus heeft aangetoond dat het in principe zeer eenvoudig is om internationale banktransacties te kennen, en te blokkeren. Dat dit niet gebeurd voor de speculanten, belastingontduikers en fraudeurs heeft eerder te maken met een gebrek aan politieke wil dan met technische beperkingen. Het motto van de Trojka dat “iedereen solidair zijn deel van de crisis moet betalen” is vooral propaganda om de arbeidersklasse haar deel te laten betalen, om dan te merken dat de elite staat te grijnzen dat haar geld al lang elders verstopt is. Het oorspronkelijke idee om “iedereens banktegoeden” te laten bijdragen voor de crisis in Cyprus was vooral bedoeld om de arbeidersklasse snel de rekening te laten betalen, de superrijken waren toen al volop bezig zich opnieuw te redden. 

Vermoedelijk bevinden heel wat Cypriotische miljarden zich ondertussen al lang in andere belastingsparadijzen op de Kaaimaneilanden, de Maagdeneilanden, of andere tropische vrijhavens voor het grootkapitaal. Morgen gaan we in een tweede deel dan ook in op de hetze die deze week ontstond rond de publicatie van de lijsten met superrijken en multinationals die verdachte transacties deden met deze belastingparadijzen…


 [3] Over de positie van AKEL, lees vooral ook het artikel nav. de verkiezingen in Cyprus op de LSP-website: http://www.socialisme.be/lsp/archief/2013/03/04/cyprus.html, of de vele artikels van onze Cypriotische kameraden op http://www.socialistworld.net/view/68

donderdag 14 maart 2013

Een strategische paus



Anderhalve dag en slechts 5 stemrondes hadden ze nodig, de kardinalen die deze week het nieuwe hoofd van de Katholieke Kerk kozen. De bookmakers en commentatoren ten spijt was het uiteindelijk de Argentijnse kardinaal Jorge Mario Bergoglio die het verrassend haalde. De man was in vele maten een verrassing en een primeur: de eerste Latijns-Amerikaan en de eerste jezuïet op de pauselijke troon, en de eerste die de naam Franciscus aanmat, naar de grondlegger van de franciscaner bedelmonniken. Vooral dat laatste element is historisch.

De kleine paus

Bij de onthulling van de identiteit van de paus leken de media even van de kaart te zijn: Bergoglio kwam nergens voor op de favorietenlijstjes. Een Italiaanse krant speelde het zelfs klaar om de verkeerde naam, die van topfavoriet kardinaal Scola, te noemen in haar gelukwensen aan de nieuwe paus. Snel vielen de meeste journalisten echter terug op hun pootjes, en volgde een stroom van eerder bijkomstige “wistjedatjes” over de nieuwe kerkvorst: Paus Franciscus kookte nog steeds zelf zijn eten, verkoos te blijven wonen in zijn bescheiden appartement, en niet in het bisschoppelijk paleis in Buenos Aires, hij had geen chauffeur of dienstwagen, maar verkoos het openbaar vervoer, zijn vader was spoorwegarbeider, en hij is supporter van de Argentijnse voetbalploeg San Lorenzo: allemaal weetjes die de “bescheiden” en “eenvoudige” achtergrond van de nieuwe paus moesten benadrukken.

Kardinaal Bergoglio onderhoudt zijn imago dan ook zeer bewust: hij profileert zich als groot verdediger van de armen, hij weigert alle uiterlijke kenmerken van luxe en welvaart in zijn leven, en mengt zich vaak “onder het gewone volk”: de paus die vooral de dorpspriester is die het opneemt voor de zwakken, zieken en armen. Het aannemen van de naam Franciscus is daarvan nogmaals een bevestiging.

De schaduw van de paus

Maar zijn volkse en sympathieke imago konden toch niet verhinderen dat al snel ook heel wat schaduwelementen uit het verleden van de kardinaal opborrelden. De man blijkt in Argentinië een meer dan omstreden figuur. In de eerste plaats omwille van zijn oerconservatieve imago. Zij die hoopten dat de Kerk haar reactionaire houding over abortus, euthanasie, voorbehoedsmiddelen of homoseksualiteit zou kunnen herzien, zijn er alvast aan voor de moeite: de nieuwe paus is op al deze punten even strikt behoudsgezind als zijn voorganger Benedictus XVI. Over het homohuwelijk stelde hij zo dat het “een destructieve aanval tegen God’s plan” is, een “plan van de duivel”. Mensen die voorstander zijn van abortus of euthanasie zijn volgens Bergoglio niet waard om ten eucharistie te gaan, en begaan een “onvergeeflijke misdaad”. 

De belangrijkste kritiek kwam er echter op de politieke opstellingen van de paus tijdens de militaire dictatuur in Argentinië en daarna. “Pauselijke commentator” Rik Torfs vertelde tijdens de live-uitzending rond de pauselijke verkiezing nog dat kardinaal Bergoglio in Argentinië niet bang was om in te gaan tegen de lokale machthebbers, getuige zijn soms luide oppositie tegen de presidentelijke echtgenoten Kirchner. Wat Torfs er niet bij vertelde, was dat Bergoglio vooral rechts-conservatieve kritieken gaf op het beleid van de Kirchners, bvb. op hun soms harde toon tegen buitenlandse kapitalisten, rond een hervorming van het belastingssysteem in de landbouwsector die moest maken dat grootgrondbezitters - die veel verdiend hadden aan de stijgende exportprijzen voor landbouwgoederen - meer zouden bijdragen tot de sociale uitgaven, en vooral rond de invoering van het homohuwelijk in Argentinië in 2010. President Nestor Kirchner noemde Bergoglio zelfs het “opperhoofd van de conservatieve oppositie” tegen zijn beleid. 

Veel minder kritisch was Bergoglio echter tijdens de jaren van de militaire dictatuur. Bergoglio was als hoofd van de Jezuïetenorde in Argentinië een sleutelfiguur in een Kerk die zich zo hard mogelijk probeerde afzijdig te houden van het politieke toneel. Binnen zijn eigen Orde trad hij op tegen jezuïetenpriesters die zich wél wilden verzetten tegen de militaire junta, en stelde hij dat de Orde zich vooral moest bezighouden met bidden en met het spiritualisme, en zich doof en blind moest houden voor de repressie en de gruwelijke misdaden van het Argentijnse regime. Mensenrechtenactivisten in Argentinië beschuldigden de kardinaal er zelfs van actief te hebben meegewerkt aan de ontvoering van twee jezuïetenpriesters die tegen zijn orders in toch politiek actief bleven, maar de klacht leidde nooit tot een rechtszaak. Is het toeval dat de Argentijnse Katholieke Kerk na de val van de dictatuur opriep om de spons te halen over de misdaden en mensenrechtenschendingen van de junta?

Bergoglio dankte zijn aanstelling als bisschop dan ook vooral aan het feit dat hij een grote tegenstander was van de zogenaamde Bevrijdingstheologie, die in de jaren ’70 furore maakte binnen de Latijns-Amerikaanse Katholieke Kerk. Deze ideologie ontstond als een reactie tegenover de militaire dictaturen en de vreselijke levenscondities waarin de armen op het continent moesten leven. Een aantal geestelijken, monniken en priesters, maar zelfs ook bisschoppen zoals Oscar Romero in El Salvador, gingen in actief verzet tegen de dictaturen, en organiseerden de armen om betere levensomstandigheden af te dwingen. Centraal in de Bevrijdingstheologie stond dat de Katholieke Kerk de armen moest helpen zich te organiseren in de sociale strijd, waardoor zij zelf hun lot konden verbeteren. De nadruk op sociale strijd zorgde ervoor dat de Bevrijdingstheologie een steeds groter gevaar werd voor de gevestigde elite, en de leiding van de Katholieke Kerk greep in. Het Vaticaan bestempelde de ideologie als marxistisch, en veroordeelde de denkbeelden van de bevrijdingstheologie in 1984 en 1985. Onder impuls van de rabiaat antimarxistische paus Johannes-Paulus II werden overal in Latijns-Amerika geestelijken uit de kerk gezet, en werden conservatieve kerkleiders aangesteld die de Bevrijdingstheologie de kop moesten indrukken; Bergoglio was één van hen.

Een linkse paus, of een slinkse paus?

Dit toont meteen aan dat we weinig illusies moeten hebben over de “linkse” ideeën die de nieuwe paus zou hebben. Uiteraard dwingen zijn volkse, nederige en eenvoudige praktijk een zeker respect af. In een periode waarin, ondanks de crisis, de politieke en economische elite zichzelf een luxueuze levensstijl blijft aanmeten, blijft speculeren en verspillen, en de glitter en glamour van de 1% scherp afsteekt tegen de miserie waarin de 99% steeds dieper komt te zitten, is de levensstijl van de nieuwe paus opvallend. Zijn nederigheid dwong dan ook meteen een grote morele autoriteit af die de Kerk na jaren van schandalen en wanpraktijken zo sterk ontbeerde.

In dat opzicht is de keuze voor deze nieuwe paus een zeer strategische keuze. Een paus die door zijn eigen levensstijl de Kerk deels terug de autoriteit kan geven om te wegen op het maatschappelijke debat. Ook het Vaticaan is het niet ontgaan dat het kapitalisme vandaag een zeer diepe crisis doormaakt, en dat sociale strijd, een diep wantrouwen in de elite en haar instellingen aan de orde van de dag zijn.

De Katholieke Kerk is in het verleden altijd een harde verdediger van het status-quo geweest, het behouden van de maatschappelijke verhoudingen zoals ze zijn. Oorspronkelijk de ideologische uitdrukking van het feodalisme en de verdediger van de aristocratie, heeft ze zich in de 19de eeuw aangepast aan de nieuwe machtsverhoudingen onder het kapitalisme, en werden pastoors ingeschakeld om de arbeidersklasse te laten gehoorzamen aan hun patronaat. Soms was dat met donderpreken en dreigementen, maar soms moest de Kerk omwille van de wijzigende maatschappelijke verhoudingen het geweer van schouder wisselen.

Toen de Kerk eind 19de eeuw geconfronteerd werd met de opkomst van het socialisme, reageerde ze eerst zeer repressief en hardhandig tegen alle vormen van sociale strijd vanuit de arbeidersklasse. Toen ze zag dat ze daarmee het pleit niet zou halen, kwam Paus Leo XIII in 1891 met het “Rerum Novarum” naar buiten: in deze encycliek zette hij zich af tegen de slechte omstandigheden waarin de arbeidersklasse moest werken en leven, en riep hij werkgevers op om, in overleg met de werknemers, deze omstandigheden te verbeteren. De encycliek stelde dat een “sociaal gecorrigeerd kapitalisme” mogelijk was als er samengewerkt werd tussen arbeid en kapitaal. Tegelijkertijd benadrukte de Kerk in het Rerum Novarum het belang van het privébezit, en ging het dus lijnrecht in tegen het socialisme dat een maatschappij voorstelde waarin  de productiemiddelen onder collectief beheer konden gebruikt worden voor de behoeften van de hele bevolking, in plaats van voor het winstbejag van enkelingen. Oorspronkelijk waren de christelijke vakbonden die na Rerum Novarum werden opgericht dus in de eerste plaats “anti-socialistische” bonden, maar velen evolueerden later wel naar “echte” vakbonden onder druk van hun militante arbeidersbasis.

De crisispaus

In die context is paus Franciscus I het antwoord van de Katholieke Kerk op de huidige crisis. Geconfronteerd met een steeds verdergaande radicalisering onder brede lagen van de bevolking, ook onder katholieke arbeiders, is de verkiezing van deze kerkvorst een duidelijke poging om terug een rol te kunnen spelen in het maatschappelijke debat. Het eenvoudige imago van de paus zal vele arbeiders en jongeren aanspreken, maar hoe meer de sociale strijd zich ontwikkeld, hoe meer de fundamenteel reactionaire rol van de Katholieke Kerk zal benadrukt worden. 

Hoewel veel socialisten atheïstisch zijn, moeten we uiteraard met respect en openheid naar arbeiders met een religieuze achtergrond toetreden. We moeten over de religieuze grenzen heen opkomen voor eenheid van de arbeidersklasse tegenover de aanvallen van het patronaat en de politieke elite. We moeten dan ook oog hebben voor een mogelijke wijziging in de houding van de Katholieke Kerk tegenover sociale strijd en de crisis. We mogen niet dezelfde fouten maken die de leiding van de Belgische Werklieden Partij (BWP) in de eerste helft van de twintigste eeuw maakten toen ze op sectaire basis de toenaderingspogingen van de radicale christelijke arbeiders van de beweging rond priester Daens afwezen. Wij moeten ons richten op het verenigen van arbeiders van gelijk welke religieuze of levensbeschouwelijke achtergrond, en hen organiseren in de strijd voor een betere wereld: het socialisme. Laat de leiding van de Katholieke Kerk hun kamp in de klassenstrijd dàn maar zelf kiezen, wij hebben het onze al gekozen!